De ontwikkeling van de Chinese economie is belangrijk voor Europa, omdat China in toenemende mate exportkansen biedt voor Europese bedrijven. Zo heeft Duitsland de goede economische prestaties de afgelopen jaren in niet geringe mate te danken aan de snel toenemende export naar China. China zelf baseert zijn groei al jarenlang op twee—met elkaar samenhangende—pijlers: export en investeringen. Maar het rendement van de omvangrijke investeringen staat steeds meer ter discussie. Zo volgt de bezettingsgraad in China een dalende trend (zie de grafiek op p.25 van de IMF-review van de Chinese economie).
Er zijn twee scholen te onderscheiden. De ene school wijst erop dat de kapitaalgoederenvoorraad (gebouwen, machines, ICT-apparatuur) per Chinese werknemer nog veel lager is dan in het westen. Volgens deze school kan China nog veel meer investeren en is het geen probleem dat bijna de helft van het Chinese bbp wordt gerealiseerd door investeringen.
De andere school stelt dat een land een beperkte capaciteit heeft om kapitaalgoederen productief aan te wenden. Die capaciteit wordt bepaald door institutionele factoren zoals de bescherming van eigendomsrechten, de eenvoud van het opzetten en afwikkelen van een onderneming en de ontwikkelingsgraad van het financiële stelsel. Omdat China zich op die vlakken nog verder moet ontwikkelen, is de omvang van de kapitaalgoederenvoorraad die China productief kan aanwenden beperkt. In deze school wordt er vaak op gewezen dat de Chinese investeringen al een tijdje voorbij het punt zijn dat ze nog maximaal productief kunnen worden aangewend.
Als de tweede school gelijk heeft, en daar neigen wij toe, zou de Chinese overheid de prikkels die er nu bestaan om teveel te investeren, moeten verminderen: staatsbedrijven dividend laten uitkeren, subsidies verminderen, en de rente omhoog. We kijken met belangstelling naar het beleid van de nieuwe regering op dit vlak.